Aalmoezeniersweeshuis

De twee gevelstenen zijn nog steeds te zien op Prinsengracht 432-434. De afbeelding in het midden is van Johan Jelgerhuis.
19e-eeuw
In 1807 woonden er 2554 wezen en te vondeling gelegde kinderen in het Aalmoezeniersweeshuis, nog steeds veel meer dan er eigenlijk plaats voor was. De situatie was en bleef dramatisch. Op 22 juni 1815 stellen de regenten vast dat
‘Van de ingenomen kinderen welke te vondeling gelegd worden sterven op de 100 meestal 60 à 70 in het eerste jaar aan de gevolgen van verwaarlozing bij hun geboorte, van hun inwendige fysieke staat en de ellende, waarbij zij in het vondeling leggen zijn blootgesteld’.
Niet alleen met de vondelingen was het slecht gesteld. De arts C.J. Nieuwenhuis schreef in 1820: ‘Bijna alle kinderen zijn te klein van gedaante, zijn niet tot volle wasdom gekomen en hebben een verzwakte maag. Ze zijn bleek van kleur, hebben last van huidziekten en hoofdzeer. Er slapen drie tot vijf kinderen in een krib, de kamers zijn niet afdoende gelucht en er zijn teveel kinderen in een vertrek. Het eten is te zwaar en er is te weinig, met als gevolg, dat er schrokkerig wordt gegeten om genoeg te krijgen’.
Enkele jaren later viel het doek voor het Aalmoezeniersweeshuis. Een Koninklijk Besluit (1822) verplichtte het weeshuis om alle kinderen boven de zes jaar naar Veenhuizen te sturen waar zij vervolgens onder barre omstandigheden bij de Maatschappij voor Weldadigheid opgroeiden (zie: Suzanne Jansen, Het pauperparadijs).
De regenten van het Aalmoezeniersweeshuis protesteerden tegen het besluit om Amsterdamse kinderen te verplaatsen en dienden hun ontslag in. Ook de Amsterdamse bevolking verzette zich, maar in 1825 sloot het Aalmoezeniersweeshuis voorgoed de deuren.
Afbeeldingen: Stadsarchief en Amsterdam Museum.
Noot: Bij de te vondeling gelegde baby’s werd vaak een persoonlijk briefje van de moeder aangetroffen. Het Stadsarchief verzorgde in 2020 op basis van deze briefjes een tentoonstelling.
Zie: https://www.amsterdam.nl/stadsarchief/onderwijs/thema'/vondelingen/