Blog Layout

May 14, 2021

Witwerkers

Singel met de Munttoren. Naast elkaar het pand van meubelmaker Jacobus den Dekker en dat van schilder Adolf Groeneveld en zijn vader, glazenier Jan Groeneveld (Jacob Cats, 1799, detail). 

Vorig jaar verscheen Hans Piena’s boek over zogeheten witwerkers, houtwerkers die met licht hout i.e. naaldhout werkten. Deze vervaardigers van ‘losse werken van week en sagt hout’ waren ook in Amsterdam goed vertegenwoordigd. Zij maakten en vaak ook beschilderden gebruiksvoorwerpen en meubels die relatief goedkoop waren.

In het Amsterdamse Sint Jozefsgilde van de ‘huistimmermans’ worden witwerkers als specifieke ambachtsgroep voor het eerst genoemd in 1614, samen met de ‘lademaeckers, siegelcasmakers, koffermaeckers, Spaensche-stoelmaeckers, spietsemakers, off staef maekcers, getoumakers, schaeffmaeckers en de ellemaeckers’. Aanvankelijk verkochten ze vooral aan minder welvarenden, maar door de stagnerende economie breidde hun klantenkring zich in de 18e-eeuw verder uit. Meer gegoede klanten lieten een relatief goedkoop meubel dan bijvoorbeeld beschilderen door een bekende schilder in plaats van een duurder eikenhouten meubel met snijwerk aan te schaffen. Anders dan in sommige andere steden hoefden Amsterdamse witwerkers geen lid van het St. Lucasgilde te zijn om hun werkstukken te mogen beschilderen. Andersom moesten schilders wel een meesterproef afleggen als zij meubilair wilden maken.

Het boek bevat een uitgebreid overzicht van Amsterdamse witwerkers en schilders die witwerk versierden. Onder de laatsten was bijvoorbeeld de zoon van ‘den alomberoemde konstschilder’ Gerard de Lairesse die theetafels beschilderden die in het pand van zijn vader aan de Prinsengracht te koop waren. Hij adverteerde in de Amsterdamse Courant van 5 februari 1746. 

Piena noemt de witwerkers de Ikea van de 18e eeuw. Hij schat dat er gedurende de hele 18e eeuw altijd wel ruim vijftig witwerkers in de stad werkzaam waren die samen rond de 40.000 meubelen per jaar maakten. Vanuit Amsterdam werden duizenden meubels over heel Nederland en daarbuiten verhandeld. De bezorging ging grotendeels per beurtschip.

Ook in de 19e eeuw bleef het witwerk populair, waarbij de beschildering meer en meer verschoof van kleurrijk naar imitaties van houtsoorten als mahonie, esdoorn en noten. Met de industrialisatie verdwenen de witwerkers. Maar ruim 200 jaar lang, tot in het begin van de 20e eeuw, had iedereen wel witwerk in huis. En nog steeds zijn de inmiddels antieke witwerkkasten en witwerktafels in gebruik.

Een kleine selectie van de verschillende producten die allemaal uitgebreid beschreven worden door Piena: waar en door wie ze ontwikkeld werden, en welke technieken werden gebruikt.

 

Verkoop


Witwerkers konden hun waar vanuit hun eigen werkplaats of winkel verkopen. Voor een winkel in de Hartestraat, bijvoorbeeld, hing bij wijze van reclame dit versje:

Gy jonge Vrouwen,

Die nu gaat Trouwen,

Koopt hier een Tafel met een Kas;

Een Kakstoel komt u ook te pas.

En alles wat hier onder staat

Zul je vinden in de Hartestraat.


Daarnaast waren er witwerkersmarkten, die onder andere op het Singel en de Botermarkt plaats hebben gevonden. Ook op algemene markten werd witwerk verkocht.

Links: Noordermarkt, te zien zijn theetafels en hangoortafels (Herman Schouten, 1775, detail). Rechts: Nieuwmarkt, verkoop van onder andere een tafel en een buffet (Isaak Ouwater, 1787, detail).


Omdat de witwerkers met hun tafels en kasten de doorgang voor slepers en ossenwagens hinderden, verviel in 1667 de Singelmarkt. Mogelijk ter compensatie kregen de witwerkers toen toestemming om gezamenlijk een pand te betrekken. Zij kochten een huis aan de Gravenstraat achter de Nieuwe Kerk.

In de Gravenstraat bevonden de witwerkers zich in goed gezelschap. In de bocht van de Gravenstraat op nr. 18 had zich in 1650 proeflokaal de Drie Fleschjes gevestigd (inmiddels het oudste proeflokaal van Amsterdam). Daarnaast stond de Latijnse school. In 1666 verhuisde de Latijnse School en de beroemde kaarten- en atlasmaker Joan Blaeu vestigde zich in het  schoolgebouw op nr. 20. Het voorplein van de school – met poortje - werd een straatje dat nu de naam van Blaeu draagt. Aan de andere kant van Blaeu, op nr. 22 in het voormalige huis van de rector van de school, kwam het Witwerkerspand.

Het Witwerkerspand aan de Gravenstraat. Het eerste pand ging in 1672 in vlammen op, samen met de drukkerij van Blaeu. Op de tekening het herbouwde pand dat in 1675 in gebruik werd genomen. Te zien in de winkel zijn een linnenkabinet met drie laden in de onderkast, twee theetafels met een blauw fond en twee andere meubeltjes (Herman Schouten, 1788, detail).

 

De winkel werd gerund door de vrouwen van de witwerkers. Het lijkt een logische taakverdeling. Vrouwen waren immers degenen die de gevulde linnenkist of kast als uitzet meebrachten, het huis inrichtten met tafels en stoelen, en de wieg voor de kinderen kozen. Elke dag, behalve op  zondag, waren drie of vier vrouwen ‘pandwaarneemsters’. Zij openden en sloten de winkel en hielpen de klanten. Daarbij mochten ze het werk van hun echtgenoot niet extra aanprijzen. Als een klant iets bestelde, werd geloot welke witwerker de opdracht kreeg. De vrouwen waren ook verantwoordelijk voor de – contante – betaling door de klanten en voor de administratie. Aan het eind van de week moesten ze het pand spic en span achterlaten voor de volgende groep.

De witwerkerswinkel heeft tot rond 1800, toen de gilden werden opgeheven, bestaan.


Bron: Piena, H. 2020, Kleurrijk Nederland: Beschilderd Meubilair 1600-1930. Een lezing van Piena is te bekijken op https://youtu.be/Zb-QTJoO7sg


Share by: