Deventer koek

Pieter Pietersz kwam uit een schildersfamilie en was ook zelf schilder. Zijn meest opvallende werk is een altaarstuk dat hij schilderde voor het Bakkersgilde in Haarlem. Het verbeeldt een verhaal uit het Oude Testament, waarin de Babylonische koning Nebukadnezar een groot gouden beeld liet oprichten en de joden in ballingschap beval het te aanbidden. Drie jongemannen weigerden te knielen voor de vreemde afgod, waarvoor de koning hen in een oven liet werpen. Onder bescherming van hun God overleefden zij de vlammen.
Stadskoekteller voor Deventer koek
In 1648 besloot Amsterdam dat Deventer koek nog maar op een beperkt aantal Amsterdamse markten verkocht mocht worden. Het was de taak van zogeheten stadskoektellers om te controleren hoeveel koek werd ingevoerd in Amsterdam en om belasting daarover te heffen. Klaarblijkelijk was de handhaving van deze regelgeving voor wat betreft de Deventer koek een hele klus, want vanaf 1681 is er tachtig jaar lang, tot 1761, een speciale stadskoekteller voor Deventer koek geweest.
In Deventer was er ondertussen wel enig leedvermaak over de populariteit van de Deventer koek in ‘Holland’. Op een zilveren beker van het Deventer Koekbakkersgilde uit 1659 (zie afbeelding boven) staat een tekst die begint met de volgende regels:
Die Deventer koecken door geheel Holand zeer gepresen
Omdat zij door eenen mengher ghemenght moeten wesen
Maar de Hollanders diese willen na maeken
Die schorten niet. Als zij konnen die smack niet raecken.
Overigens nam drs. P een paar eeuwen later wraak met zijn gedicht over Deventer koek. De laatste strofe van dat gedicht is:
Deventer koek, Deventer koek,
Iedere stad zucht wel onder een vloek
Deventer koek, Deventer koek
Voor het onwelkom familiebezoek.
Afbeeldingen: Stadsarchief Deventer en Frans Halsmuseum