Blog Layout

Feb 09, 2021

Kou in Amsterdam: 1650-1850 

Het heeft gevroren, we zien schaatsende mensen en arrensleden, en ook een ijsbreker. De afbeelding hierboven (Pieter Schenk, 1746) is een mooie representatie van de minnen en plussen van winters Amsterdam in vroegere tijden. 
Tijdens de Kleine IJstijd (1430-1850) waren drie op de vier winters ijzig koud. Zo ook in 1767. Op 8 januari van dat jaar rapporteerde Jacob Bicker Raije, een man van gegoede huize: “Op het moment is de kou zeer bitter en het vriest zo sterk dat hoewel ik dit bij een heel groot vuur schrijf in een kamer waar de hele dag flink gestookt wordt, de inkt me in de pen bevriest.” 
Voor de armen in de stad waren de koude winters een hard gelag. Veel werk lag stil, huizen waren moeilijk te verwarmen, en voor voedsel en brandstof was in de winter tot wel een derde van de bevolking afhankelijk van liefdadigheid en armenzorg. 

IJsbreker
Al in 1514 was geconstateerd dat het water in Amsterdamse sloten en grachten niet geschikt was voor consumptie. Naast het opvangen van regenwater was de stad daarom afhankelijk van de aanvoer van water uit de Vecht. 
De waterschepen leverden water voor onder andere de bierbrouwerijen en suikerbakkerijen, en inwoners van de stad konden het water kopen. Met de groei van de stad werd de aanvoer van schoon water steeds belangrijker. Als het vroor zette de stad daarom een ijsbreker in: een ramschuit met een ijzeren punt, voortgetrokken door soms wel 36 paarden. De ijsbreker legde aan bij een uitspanning aan de Amstel: het nog steeds welbekende café de IJsbreker. Bovendien lieten vanaf het einde van de 18e-eeuw welgestelde burgers, instellingen als bijvoorbeeld weeshuizen en de gemeente grote vers-waterkelders aanleggen. De grootsten konden wel honderdduizend liter bevatten. Desalniettemin vielen, als de prijs van water in de winter omhoog ging, vele armen noodgedwongen terug op het gebruik van smerig water.
De waterkelders raakten met de komst van de waterleiding in de tweede helft van de 19e eeuw in onbruik.

Wintergezicht (J. Cats, 1783). Op de voorgrond een koek-en-zoopie en rechts daarvan een waterschuit. Foto ernaast: op enkele plaatsen in de stad is de tap van een waterkelder nog te zien, deze staat op de Noordermarkt.

 


Schaatsen en arrenslee 

In 1551 werd in Amsterdam het gilde van stillegang-, leesten-, klompen- en schaatsenmakers opgericht (stillegang staat voor muiltjes en sloffen). Voor zover bekend is Amsterdam daarmee de enige stad waar schaatsenmaker een beschermd beroep werd. Op verschillende plekken in de stad kon je terecht voor het kopen, slijpen of repareren van schaatsen. Schaatsen was in de 17e-eeuw wijdverbreid onder de bevolking, zelfs ‘de vrouwen zijn er zeer behendig in’, schreef een Spaanse kaptein.

Vermeldingswaard is dat in 1676, zo’n 75 jaar voor de eerste Elfstedentocht, in Noord-Holland een Twaalfstedentocht werd gereden, waarbij ook Amsterdam werd aangedaan. Vier mannen schaatsten bijna 300 kilometer door Noord-Holland. Ze deden er 16 uur over, waarvan ongeveer de helft in het donker. In 1822 zouden twee broers de tocht nog eens rijden, zij deden er 24 uur over. Een traditie is de Twaalfstedentocht nooit geworden.

In de loop van de 18e-eeuw werd schaatsen voor de hogere standen in de Hollandse steden (anders dan in Friesland) steeds minder gepast geacht.

Links: Kalverstraat, winkel met schaatsen als uithangbord (Herman Schouten, 1774). Rechts: Keizersgracht bij Felix Meritus (Tielkemeijer, Blommers, en Hekking, 1868).


De meer gegoede bevolking koos voor de arrenslee, een geliefd middel van vervoer in winters Amsterdam. Iedere familie van stand had een eigen arrenslee en reed er vrolijk mee door de stad. Jacob Bicker Raije, woonachtig op de Keizersgracht, schreef op 11 januari 1771 dat er: “volgens mijn eigen telling ’s morgens van tien tot half twee en ’s middags van drie tot half vijf (…) 357 arresleden mijn huis (zijn) gepasseerd.”

 

'Wat nu?' zei Pichegru

Binnenkomst van de Fransen in Amsterdam (Jacob Cats, 1796).

 

Een van de meest ingrijpende  gebeurtenissen voor Amsterdam in de Kleine IJstijd was natuurlijk de bezetting door de Fransen. De winterse vorst zorgde voor een antwoord op de vraag van generaal Pichegru, die eerder met zijn leger voor de Waterlinie was blijven steken. Op 19 januari 1795 trok het Franse leger de stad binnen. Het betekende het einde van de stadstaat Amsterdam en het begin van de Bataafse Republiek.


 


Afbeeldingen: Beeldbank Amsterdam

Meer weten over de geschiedenis van het schaatsen in Amsterdam? Zie https://www.schaatshistorie.nl/pdf/amsterdam_en_schaatsen.pdf


Share by: