Blog Layout

Apr 29, 2021

Hoeden, linten en passementen 

Een van de weinige herinneringen aan de concentratie hoedenmakers die vanaf de 17e-eeuw in het middendeel van de Jordaan te vinden was, is deze reclame op Prinsengracht 246. Tussen Bloemgracht en Elandsgracht werkten honderden hoedenmakers, lint- en passementwerkers. Zij maakten deel uit van de luxe textielindustrie die na de val van Antwerpen (1585) in Amsterdam tot bloei kwam. Emigranten uit het zuiden, om te beginnen zijdewerkers, vestigden zich op het zuidelijke Pannebackerspad dat al snel de Weverstraat werd genoemd (nu de Bloemstraat). De luxe textielindustrie spreidde zich in de decennia daarna uit. 

‘De zijde- en de lintwerkers, de droogscheerders en de wevers, de lakenbereiders en de lakenreders zaten over het gehele nieuwe werk verspreid. Bij honderden bevolkten zij het kwartier tussen de Bloemgracht en de Elandsgracht. Wat de zijde-industrie betreft, was de Laurierstraat bijna de evenknie van de Bloemstraat (...) Met het maken, garneren en kramen van hoeden verdienden in deze contreien velen het brood’ (Kannegieter, 1968). 

Hoeden

Op de Rozengracht 204, een voormalige hoedenfabriek, is deze 17e-eeuwse gevelsteen te vinden. Dit soort herenhoeden – de copotains, voorlopers van de hoge hoed - werden oorspronkelijk gemaakt van bevervellen, later van vilt. Hier was vroeger ook de Drie-Hoedjes of Hoedengang. Hoe dichtbevolkt met hoedemakers dit stukje Amsterdam was, blijkt wel uit het feit dat tussen Rozengracht en Lauriergracht ook nog vier Hoedemakersgangen en een Hoedemakershofje waren, die helaas allemaal verdwenen zijn.


In het modebeeld van de 17e-eeuw passeerden verschillende typen hoeden de revue, waarbij vrouwen vaak een kleinere versie van de mannenhoed droegen. Naast de copotains verschenen bijvoorbeeld rond 1670 de hoeden met veren waarvan één kant werd opgeslagen.  

Rembrandt, Man met halsstuk en hoed (1626); Jacob Gole, De Smaak (1695 – 1724)

 

Minder interessant voor de hoedenmakers was de laat 17e-eeuwse pruikenmode en voor de vrouwen de ‘fontange’, hoog opgemaakt haar met versieringen er in. Voor die versieringen  gingen de dames naar de lint- en passementenwinkel.

 

Linten en passementen

Deze gevelsteen is in 1935 gevonden in een oude regenbak in de Rozenstraat en is daar terug geplaatst (nrs. 17-31). De winkelier, een ellemaat in de hand, laat de klant linten en passementen zien. De steen dateert uit de eerste helft van de 17e-eeuw. Het maken van linten en passementen was een serieuze zaak: in 1668 telde Amsterdam 600 meester-passementwerkers die bijna allemaal in de Jordaan woonden.

 

Passementen zijn borduursels of kantkloswerken. Er kunnen kwastjes, franje, pompons en rozetten in worden verwerkt. Passementen werden en worden onder andere toegepast in kledij, in de inrichting van huizen (kleedjes, lampenkappen) en zijn ook veel in gebruikt in het theater.  Daarnaast waren - en zijn - ze essentieel bij het toekennen van onderscheidingen. De onderstaande prent uit 1786 maakt dat heel duidelijk. Op voorstel van stadhouder Willem V werd na de gewonnen zeeslag tegen de Engelsen in de buurt van de Doggersbank de Doggersbank-medaille ingesteld: de eerste Nederlandse onderscheiding die aan een lint werd gedragen. De prent wordt bewaard in het Rijksmuseum dat een mooie collectie passementen heeft die op de website te bekijken zijn.

Actueel

Op de Noordermarkt staat elke zaterdag hoedenmaker Latko Latkovic met hoeden en petten: https://www.jordaangoudenreael.nl/documenten/00000186.pdf

H.J. van der Kerkhof is een bekende Amsterdamse passementenproducent. Helaas is het winkeltje aan de Elandsgracht dat werd gedreven door de derde generatie Kerkhof een coronadood gestorven, zodat nu alleen de groothandel nog over is.

 


Herkomst citaat: J.Z. Kannegieter (1968). Het ontstaan van de Amsterdamse Jordaan.

Share by: