Blog Layout

Mar 13, 2021

Varenslieden (Migranten uit het noorden, 3)

De Montelbaanstoren in 1643 met links daarvan de Ridderstraat en de Jonkerstraat (niet te verwarren met de huidige Nieuwe Ridderstraat en Nieuwe Jonkerstraat die noordelijker liggen), de straten waar veel varenslieden woonden of logeerden. Rechts is het IJ te zien.

Naar Amsterdam
Terwijl de welvaart in Amsterdam in de 17e-eeuw toenam en het een van de rijkste steden van Europa werd, raakte de Deense koning vanaf 1625 betrokken in de Dertigjarige oorlog. De welstand brokkelde af en veel mensen raakten op drift. Mannen vertrokken naar Amsterdam om een militaire dienstplicht te ontlopen. Negen jaar later voltrok zich bovendien een enorme ramp op de eilanden en in het kustgebied van Noord-Duitsland en Denemarken. Bij een stormvloed waarbij het water wel vijf meter boven het normale niveau kwam, verloren duizenden mensen het leven. 

De Hollandse waterbouwkundige Jan Adriaenszoon Leeghwater bevond zich op een van die eilandjes om advies te geven bij de bouw van een grote sluis. Vanwege het stijgende water ging hij eerder dan gepland terug naar het - houten - huis waar hij met zijn zoon logeerde. In de nacht trok de storm aan en Leeghwater besloot ondanks het stijgende water en de wind van het houten huis naar een stenen huis honderd meter verderop te gaan. Daar sloeg in de loop van de nacht de deur uit de sponning, het water spoelde de aarde onder het huis weg en het huis brak in stukken, maar Leeghwater en zijn zoon overleefden de ramp.

Deze ontwikkelingen brachten veel mensen naar Amsterdam, mannen vooral als ‘varenslieden’. Tussen 1600 en 1700 was rond 25% van de varenslieden die in Amsterdam aanmonsterden afkomstig uit de Scandinavische landen. Zij waren arm en slecht opgeleid. Minder dan de helft van de varenslieden in Amsterdam (47%) kon lezen en schrijven, terwijl dat percentage bij bijvoorbeeld de scheeptimmerlieden 70% was. Zeeman was ook een van de slechts betaalde beroepen met een dagloon van 45 cent, terwijl de scheeptimmerlieden 1,80 per dag verdienden. 
De zeelieden uit Noord-Duitsland, Denemarken en Noorwegen voeren vooral mee met de Walvisvaart en de VOC.

De Noordse of Groenlandse compagnie

Groenlandse pakhuizen, Keizersgracht 40-44


Rond 1600 kwam de walvisvaart rond Spitsbergen volop op gang. Elk voorjaar kwamen honderden, vooral Noorse, zeelieden naar Amsterdam om aan te monsteren voor de walvisvaart. Van 1614 tot 1642 deden ze dat bij de Noordsche – later Groenlandsche – Compagnie. De compagnie, vergelijkbaar met de VOC en WIC, had toen het handelsmonopolie voor walvistraan. De Amsterdamse kamer van de Compagnie zetelde in vijf pakhuizen aan de Keizersgracht (gebouwd in 1621), waarvan er drie bewaard zijn gebleven. Behalve vergaderd werden er in de vijf huizen ook botten, baleinen en traan tot - wel 600.000 liter - opgeslagen. Vooral rond en boven het IJ werd de opbrengst van de walvisvaart verwerkt.

In 1642 werd de walvisvaart vrijgegeven. Het aantal schepen en bij de vangst betrokken zeelieden nam toen in hoog tempo toe. Rond 1700 zetten jaarlijks ongeveer 200 schepen koers naar Spitsbergen. In het najaar gingen een deel van de varenslieden terug naar huis met koffie, thee, tabak, potten en pannen uit Amsterdam, anderen bleven.  


De VOC

Het Oost-Indisch Huis aan de Oude Hoogstraat. Hier was het VOC-kantoor.


Ook de VOC, opgericht in 1602, wierf varenslieden uit Noord-West Europa, vaak door tussenkomst van volkhouders die in herbergen en kroegen werkloze zeelieden benaderden. Schattingen op basis van de scheepssoldijboeken laten zien dat tussen 1600 en 1800 rond de 17.000 Noren voor de VOC werkten. De spannende verhalen die de volkhouder vertelde en het uitzicht om goed geld te verdienen waren aanlokkelijk. Bovendien regelde de volkhouder de aanschaf van benodigdheden voor de reis, en zorgde voor kost en inwoning tot het vertrek. Een contract met de VOC was voor drie tot vijf jaar. De verdiensten van het eerste jaar gingen grotendeels naar het afbetalen van de volkhouder. VOC-vaarders die het avontuur overleefden vestigden zich dikwijls in Amsterdam.


Het Gekroonde Hof van Denemarken

Bij hun aankomst in Amsterdam en tussen de zeereizen door logeerden de zeelieden in goedkope pensions in de Lastage, in de Ridderstraat of de Jonkerstraat. En als ze trouwden, vaak ook met een partner uit hun streek van herkomst, bleven ze daar in de buurt wonen. Het was een hechte gemeenschap, die elkaar hielp bij het regelen van zaken.

Het Gekroonde Hof van Denemarken in de Ridderstraat was een pension dat gedreven werd door de Noorse Rachel Theunis en haar echtgenoten. Zij fungeerden als slaapvrouw en slaapbazen. Van Rachel’s vier echtgenoten (ze overleefde er drie) waren er twee Noors, een Deens, en een Pools. Er zijn diverse notariële akten gevonden waarin deze mannen door de varenslieden die bij hen logeerden gemachtigd werden om geldzaken voor hun gasten te regelen tijdens hun reizen of na hun overlijden. Maar twee van Rachels mannen werkten ook op een koopvaardijschip en één voer met de VOC. Tenminste één van deze echtgenoten machtigde daarom Rachel om in zijn afwezigheid zaken te regelen, zo blijkt uit notariële akten.

Pensions hadden, zo zagen we in het vorige blog, niet altijd een goede reputatie, maar de eigenaren van Het Gekroonde Hof van Denemarken werden duidelijk vertrouwd!

 

Noot: exacte gegevens over de maritiem-economische migranten uit Noord-Europa zijn schaars. Mijn belangrijkste bronnen voor dit drieluik waren: Erika Kuijpers (2005), Migrantenstad. Immigratie en sociale verhoudingen in zeventiende-eeuws Amsterdam;  Sølvi Sogner, Jelle van Lottum (2012), An immigrant community? Norwegian sailors and their wives in 17th-century Amsterdam. In: The History of the Family; de Nederland-Noorwegen website; en tenslotte Alle Amsterdamse Akten-Ridderstraat.

Share by: