Blog Layout

Jan 06, 2022

Aagje Deken en d’ Oranjeappel

Boven een smal poortje in de Huidenstraat nr.2 bevindt zich een kopie van deze gevelsteen. Het poortje gaf toegang tot Weeshuis d’ Oranjeappel, waar de schrijfster Aagje Deken in de 18e-eeuw opgroeide. Ze woonde er van haar vierde tot haar vijfentwintigste.

Agatha Pieters Deken is bekend geworden als co-auteur van Betje Wolff met wie ze 27 jaar lang, van 1777 tot haar dood in 1804, het leven deelde. De geschriften van de twee vrouwen zijn kritisch en scherp. Ze portretteerden en becommentarieerden de zeden van de burgerij van hun tijd, en de consequenties daarvan voor vrouwen. Vooral hun boek Sara Burgerhart is bekend geworden. De publicaties van Aagje en Betje weerspiegelen hun verlichte opvattingen over godsdienst en een representatieve volksvertegenwoordiging. Ze waren openlijk op de hand van de patriotten, die af wilden van het bestuur van vroedschappen, geleid door enkele rijke regentenfamilies.

Hoe kwam het dat deze vrouwen niet alleen hun eigen mening vormden, maar deze ook nog zonder schroom uitdroegen?


Van Betje Wolff is bekend dat ze in het burgerlijke gezin waarin ze opgroeide werd verwend. Ze was de enige dochter die in leven bleef en had een zwakke gezondheid. Na haar dertiende, toen haar moeder overleed, kon ze helemaal haar eigen gang kon gaan. Op haar zestiende liet ze zich schaken door vaandrig Gargon, een escapade die haar reputatie geen goed deed. Haar schrijven leidde tot een correspondentie met de 31 jaar oudere dominee Wolff.  Een maand na een bezoek van de dominee trouwde Betje, dan 21 jaar oud, hem. Over de verhouding tussen het paar en de vrouwenvriendschappen van Betje tijdens haar huwelijk is veel geschreven, maar het blijft bij speculaties. Tijdens haar huwelijk schreef Wolff vooral gedichten, waarbij ze de polemiek niet meed. Een jaar voor de dood van haar echtgenoot kwam ze in contact met Aagje Deken.


Aagje groeide op in het Amsterdamse Weeshuis ‘d Oranjeappel. De weinige familieleden die ze had konden of wilden haar na de dood van haar ouders niet in huis nemen. Daarom werd de vierjarige Aagje op 10 februari 1746 op verzoek van haar oom en voogd Gerbrand Deken en haar grootmoeder Antje Pieters Brak ondergebracht in het deftige collegianten-weeshuis. Het entreegeld was f 500,-.


Weeshuis ‘d Oranjeappel

Aagje woonde meer dan 20 jaar, tot haar 25, in Weeshuis d' Oranjeappel. Het weeshuis was een initiatief van de zogeheten collegianten, protestanten die buiten de kerk om godsdienstige bijeenkomsten organiseerden. Ze beoogden een plek te bieden waar alle protestanten zich thuis zouden voelen, ondogmatisch en met een vrijheid van denken. De collegianten ontleende hun naam aan de colleges of huisbijeenkomsten, waar zij elkaar op geregelde tijden ontmoetten, zonder dat een dominee de leiding had.

Zij beoefenden naast vroomheid ook de praktische naastenliefde, zoals armen- en wezenzorg.
In 1675 huurden ze een woning aan de Keizersgracht en begonnen daar een weeshuis. Vijf jaar later kochten ze een tweede pand aan de Herengracht, dat ook een toegang had aan de Huidenstraat. Het huis aan de Herengracht werd verhuurd. Het weeshuis nam de tuin (die grensde aan het pand aan de Keizersgracht) en de toegang aan de Huidenstraat in gebruik. In die tuin bouwden ze een nieuw meisjesweeshuis (het Dogtershuis), zodat het oude weeshuis alleen voor jongens ingericht kon worden. De gang in de Huidenstraat kreeg een poort met daarin een gevelsteen met de naam van het weeshuis: d’Oranje Appel. 


Opvoeding

D' Oranje Appel was geen gewoon weeshuis. Er woonden gedurende de 18e-eeuw gemiddeld 35 weeskinderen, die een goede, verlichte opvoeding kregen. De jongens volgden het normale dagonderwijs aan een van de Amsterdamse scholen. Daarna leerden ze bij een meester een ambacht.

De meisjes bleven het grootste deel van de tijd intern. Overdag leerden zij lezen, naaien en breien van de ziekenmoeder of van de naaimatres. 's Avonds kregen ze onderricht in de schrijfkunst van een speciaal daartoe aangestelde schrijfmeester. Daarbij konden ze ook de kleine huisbibliotheek van het weeshuis raadplegen. Aagje schreef in het weeshuis onder andere gedichten voor  huisgenootjes en vriendinnen. Daarnaast werd er aandacht besteed aan de godsdienstige vorming. De regenten van het weeshuis waren actief betrokken bij de avondlessen. Een van hen was Jan Wagenaar, bekend geworden door zijn 24-delige uitgave ‘Vaderlandsche Historie vervattende de geschiedenissen der nu Vereenigde Nederlanden’. Jan Wagenaar was actief als vermaner bij de collegianten, dat wil zeggen dat hij als leek de bijeenkomsten leidden. Daarnaast was hij ook een fervent patriot: het Pachteroproer inspireerde hem tot het schrijven en uitgeven (anoniem) van het weekblad De Patriot. Hij gaf in ieder geval les aan de jongens van het weeshuis. Of Aagje les van hem heeft gehad weet ik niet, maar zijn activiteiten laten wel iets zien van de maatschappelijke opvattingen in de omgeving waar Aagje opgroeide.

Aagje zelf schreef op latere leeftijd over haar opvoeding in het weeshuis: "De meisjes hebben het daer voor hunnen stand in de waereld al te wel: men leert haer daer denken!".
 
Aagje verliet het weeshuis in 1767 toen ze meerderjarig (25) werd. Het Dogtersboek vermeldt: ‘Agie Pieters Deken is uijt het huijs gegaan met groot genoegen van ons [de regentessen] en de vaders’. Ze kreeg een flinke uitzet mee, verder een klein geldbedrag en ‘Een nieu Boek genaamt de zelfskennis’.

De tien jaar daarna werkte Aagje als dienstbode (drie werkgevers, elke keer zonder succes), was gezelschapsdame van een leeftijdsgenootje tot deze overleed, en begon een theewinkeltje. Door haar schrijven ontmoette ze Betje Wolff. Een kleine erfenis die Aagje kreeg en het opzetten van een gezamenlijke huishouding na het overlijden van Betje’s echtgenoot maakten dat de twee vrouwen zich samen helemaal aan het schrijven konden wijden.

 

Een belangrijke bron voor dit blog waren de teksten van P.J. Buijnsters in DBNL.
 
 


Share by: