Blog Layout

May 03, 2023

Zeemannen en zeemansvrouwen in de Lastage

Het Kollegat, de Jonker- en de Ridderstraat. Het Kollegat is rood gemarkeerd.


Een steeg, en twee straten die parallel met die steeg lopen. Dit was in de 17e- en 18e-eeuw het kloppend hart van de Lastage, de zeeliedenbuurt (zie ook mijn drie eerdere blogs over Migranten uit het noorden).


In 1598 woonden Willem Cornelisz. van Muyden en Maritgen Pieters in de Ridderstraat. Als schipper voer Willem onder andere naar Italië en Noorwegen, voordat hij als admiraal in 1612, 1613, 1614 en 1615 met de "Neptunus" naar Spitsbergen ging. Hij was belast met het admiraalschap over de schepen die op Spitsbergen of op het Jan Mayeneiland op walvisvangst gingen. De walvisjacht vond plaats vanuit walvissloepen, de Groenlandse walvis was de favoriete prooi.

Willem van Muyden werd beroemd als de eerste Hollandse walvisjager. Hij verliet de Lastage, verhuisde verschillende malen en in 1622 woonde hij op stand aan de Keizersgracht, niet ver van de Groenlandse pakhuizen. Het huis was herkenbaar aan het uithangbord ‘De Eerste Walvisvanger’.


In de loop van de 17e-eeuw werden het Kollegat, de Jonker- en Ridderstraat steeds dichter bewoond. In 1665 lezen we: 'In deze (…) straten woont tegenwoordig zo grouwzamen menichte van gemeen varendt, en hantwerksvolk, ‘t welk met scheepstimmerwerven en vaarten, hun kost wint, ja wel vier huysgezinnen zomtijds in een huys, als de voorhuyzen, achterhuyzen, voor- en achterkamers, dat het ongeloofgelijk is'. In de drie straten woonden toen zo’n 4300 mensen.

Abraham Speeck (1634)


Zomers vertrokken niet alleen schippers zoals Willem van Muyden, maar ook grote groepen ongeschoolde mannen, deels seizoenswerkers afkomstig uit Noorwegen. Zij gingen naar Smeerenburg op 't eiland Spitsbergen, gekleed in hun Hollandse winterkleren: korte wollen jassen, kniebroeken, lange kousen en laag schoeisel. Op Smeerenburg was huisvesting voor enkele honderden personen. De nederzetting bestond uit pakhuizen, woningen, een smederij en traankokerijen. Amsterdam had in de 17e-eeuw twee traankokerijen op Smeerenburg.

Naast dit seizoenswerk monsterden ook veel mannen uit de Lastage aan op de schepen van de VOC en WIC. Zij vertrokken voor een veel langere tijd.


Zeemansvrouwen


De vrouwen van getrouwde zeelieden moesten als de mannen op zee waren het gezin onderhouden. Mannen zoals Willem van Muyden konden vaak een afspraak maken met hun opdrachtgevers: hun vrouwen kregen elke maand leefgeld uitgekeerd. Maritgen Pieters had vast wel zorgen als haar man weer vertrok, maar honger zou ze niet lijden. Soms maakten zeelieden ook afspraken met bakkers uit de stad omdat brood een basisbehoefte was voor hun gezinnen. Maar de meeste zeelieden kregen pas betaald als zij de reis – die voor de VOC en WIC jaren kon duren – voltooiden. De meeste zeemansvrouwen waren dus, als de mannen op zee waren, aangewezen op hun eigen verdiensten. Dikwijls waren zij met hun mannen meegekomen nieuwkomers en stonden zij ver af van Amsterdamse burgergezinnen. Ze waren aangewezen op losse banen op markten, of werkten als wasvrouw of naaister.

Het imago van zeemansvrouwen was niet altijd gunstig. Zo stonden zij bekend als zielverkoopsters (ronselaars), dievegges en overspeligen. Toch lijkt het hier om uitwassen te gaan, die door de zeemansliedjes nog eens extra aandacht kregen. 

In de Ridderstaat wilt weten, 

’t Kollegat daar omtrent, 

Dat is haar nog niet vergeten 

Daar bennen zy wel bekent, 

Daar zitten de Meisjes al: 

Die haar wel streelen kan, 

’t Is om d’Oost Indies-vaarders, 

Waar zy om treuren gaan. 

 

’s Morgens vroeg wilt weten, 

Dan komen zy uit de Jonkerstraat, 

Na ’t Oost-Injeshuis toe treden, 

Daar staan zy ook paraat, 

Om te kyken hier en daar, 

Sy zien na de Oost-Injevaars, 

Om die weer meê te krygen, 

Dan zyn de Hoertjes klaar.

 

Onderzoek laat zien dat de Amsterdamse zeemansvrouwen er juist belang bij hadden om zich goed te gedragen. Zij konden een beroep doen op de armenzorg als zij zich als nette en eerlijke personen gedroegen. Als een vrouw een echtgenoot op zee had, kreeg zij namelijk een status als ‘miserabele persoon’ , gelijk aan die van weduwen. Zeemansvrouwen die de gedragsnormen overtraden, verspeelden deze kans op ondersteuning.

Herman Missit, 1906


Na 1800

Vanaf de Franse Tijd verwerden de drie straten tot een smerige en vervallen achterbuurt. In 1901 werd het Kollegat afgesloten. In 1928 zijn Jonker- en Ridderstraat gesaneerd en werden het de Nieuwe Jonker- en Ridderstraat. De Nieuwe Ridderstraat is vanaf de Geldersekade afgesloten met een hek en ziet er heden ten dage treurig uit. In de Nieuwe Jonkerstraat staan nog enkele 17e en 18-eeuwse huizen. Bij de sanering van de buurt zijn ook stukken van de originele Jonkerstraat en Ridderstraat verdwenen.



Blogs over Migranten uit het noorden:

https://www.lunenberg.info/amsterdam-staaer-paa-norge-migranten-uit-het-noorden-1

https://www.lunenberg.info/dienstbodes-migranten-uit-het-noorden-2

https://www.lunenberg.info/varenslieden-migranten-uit-het-noorden-3


Bronnen:

Sandra Comis, Zeventiende- en achttiende-eeuwse kleding van walvisvaarders opgegraven op Spitsbergen, 2017.

Romy Beck, Geliefd, gehaat of gedoogd? De invloed van stedelijke betrekkingen op de overlevingsstrategieën van zeemansvrouwen in het Amsterdam van de Gouden Eeuw, 2016.

Lastage: https://www.amsterdamhv.nl/wiki/lastage.html

Wikipedia

DBNL

Beeldbank Amsterdam

Share by: